Ik kreeg een telefoontje van een activist. Of er in mijn dorp nog standbeelden stonden waar een kwalijk luchtje aan hing? Ik vroeg hem wat hij verstond onder een kwalijk luchtje. Dat kon ik zelf wel bedenken. Nou. Zei ik. We hebben hier een beeld van de Boerendansers. Een mooi tafereeltje van een mannetje en een vrouwtje in bronzen klederdracht waar het plezier van af spat. Ja dat kon dus echt niet. Een paar roomblanke Nederlanders die op het graf van Afrika stonden te dansen. Ik sputterde tegen dat het beeld gewoon in mijn dorp stond. En niet op een Afrikaanse begraafplaats. Daar ging het niet om. Met die dansende boeren gingen we totaal voorbij aan het lijden van de Afrikaanse slaven en dan vooral aan het verdriet dat hun nazaten nog dagelijks ervaren. Want de pijn zat inmiddels al lang niet meer bij die voormalige slaven. Die waren al een paar honderd jaar dood. Dit beeld was gewoon een klap in het gezicht van de 7e generatie slaven en ik had werkelijk geen enkel idee hoeveel pijn dit deed bij die slachtoffers die tot een maand geleden nog niet eens in de gaten hadden dat ze slachtoffers waren. Ik vroeg hem beleefd waarom hij zoveel verdriet had van die vrolijke Boerendansers. Nog geen tien minuten geleden had hij nooit van dat beeld gehoord en, hij moest me dat maar niet kwalijk nemen, zijn woede kwam me nogal potsierlijk over. Dat was duidelijk tegen het zere been. De activist hing op en nog eens tien minuten later werd ik Twitter uitgemaakt voor een aanhanger van de Ku Klux Klan. Omdat ik de vrijheid van meningsuiting nogal uit probeer te dragen antwoorde ik met een afbeelding van het beeld De Wasvrouwtjes, aan de rand van de Stadsbleek, met als onderschrift: Hier wasten we vroeger onze lakens stralend wit, zodat we ’s avonds, onberispelijk gekleed, onze ontsnapte slaven de broodnodige discipline bij konden brengen. Dat viel ook niet al te lekker. `En toen ik daarna een werkelijk briljante monoloog uit Fawlty Towers deelde met mijn volgers, waarin de Duitse volksaard tot op het bot werd beledigd, had ik niet alleen de Antifa’s achter me aan maar ook nog de Fa’s zelf. Nog diezelfde avond kreeg ik politiebewaking en werden mijn vrouw en kind voor alle zekerheid ondergebracht in een hotel waarvan ik het adres niet kreeg zodat ze me die, na diverse soorten van zeer onsmakelijke martelingen, ook niet konden ontfutselen. Inmiddels stonden in mijn dorp alle zes kastelen in lichterlaaie, was het Zwarte Weggetje omgedoopt in De Laan van Witte Boetedoening, stonden 15000 betogers te protesteren tegen de Rutger Jan Schimmelpenninckstraat en werd camping Den Blanken verdedigd door 56 gepensioneerde mariniers en iemand met een paardenkop. Zelf zit ik al 4 dagen in mijn kelder en heb ik mijn dorpsgenoten plechtig beloofd dat ik niemand ga vertellen over het winkeltje met Koloniale Waren in het hart van onze gemeenschap. Bij deze.