Het was dus voor de grap. Dat ik dat zei. Over die mensen. Met van die dingen. En hun meningen. Natuurlijk. Ik had het anders kunnen zeggen. Of helemaal niet. Maar om nou helemaal niets te zeggen over die mensen en hun dingen en hun meningen zodat u hier wat schaapachtig naar een onbedrukt stuk krantenpapier zit te kijken, dat gaat me ook net een stapje te ver. Je hoort de hele dag over mensen die op hoge poten eisen dat andere mensen nu eindelijk eens hun verantwoordelijkheid moeten nemen. En ja. Ik ben ook zo’n mens. Een soort van. Dus vandaar. Dat ik het toch heb gezegd. Voor de grap.
Waarom ik het niet anders heb gezegd? Geen idee. Het zal vast wel iets met de vrijheid van meningsuiting te maken hebben. Die heb ik namelijk nogal hoog in het vaandel staan. Niet alleen mijn eigen vrijheid van meningsuiting. Ook die van alle anderen. Ze mogen van mij echt alles beweren. Dat de aarde plat is. Of een driehoek. Dat Mark Rutte lid is van een satanische sekte. Dat de oude Prins Bernard nog leeft en onder het pseudoniem Heino nog wat onverwachte successen meepikt. Dat Caroline van der Plas ergens oprecht bij betrokken is. Dat de roodharigen de Nieuwe Joden zijn. Het mag allemaal. Niet alleen voor de grap. Zelfs als ze het bloedserieus is. Ze mogen de grootst mogelijke onzin verkopen aan wie het maar horen wil. Dat recht hebben ze. Het zijn mensen. Allemaal. Ook al zijn ze dat voor de grap. Mijn grap. Want dat ik maak er dan van.
Of ik de agressieve sfeer in het land enigszins onderschat heb? Dat is een eufemisme. Dat is de atoombom op Hiroshima proberen te verkopen als carbidschieten. Dat is Pol Pot wegzetten als een boefje. Dat is de kabinetsformatie omschrijven als stroperig. Ik was er eerlijk gezegd een beetje beduusd van. Die haat. Die boosheid. Die doodsbedreigingen. En vooral dat er nergens een mailtje achter aan kwam. Dat ik al die haat en die boosheid en die doodsbedreigingen niet al te serieus moest nemen. Dat het maar voor de grap was. Nou ja. Een soort van.
Natuurlijk begrijp ik die woede. Ik ben niet achterlijk. Ik ben een satiricus. Wat ik me echter niet voldoende gerealiseerd heb is dat zoveel van mijn landgenoten het lachen inmiddels totaal aan het vergaan is. Zo bloedserieus als ze zijn. Zo rotsvast overtuigd van hun eigen gelijk. Met alleen nog die dikke middelvinger waarmee ze me in het oog prikken vanuit hun zelf gegraven konijnenhol. En daar helpt het dus niet meer. De grap. De humor. De groteske uitvergroting. De ironie. Daar maak je het alleen maar erger mee. En op dat punt ben ik nog nooit eerder beland. Dat we niet meer in staat zijn om de ellende weg te lachen. Ook al helpt dat maar voor even. En dan ook nog eens alleen maar voor de grap.